Meditatie

 

Jezus zeide tot hem: Indien Ik wil, dat hij blijve, totdat Ik kom, wat gaat het u aan? Volg gij Mij.

Johannes 21:22

 

Tussen de Heere Jezus Christus en Zijn discipel Petrus heeft er zojuist een diepgaand gesprek plaats gevonden. Het was tijdens de maaltijd aan dé oever van de Zee van Tiberias.

Waarschijnlijk is daarna Jezus opgestaan en samen met Petrus nog wat gaan wandelen. Het gesprek zo-even zet zich nu voort, maar neemt tegelijk een wending. Het gaat thans over Petrus’ toekomst. Jezus voorzegt hem, dat hem lijden te wachten staat, het martelaarschap, een gewelddadige dood. Het is bedoeld als een privilege, een voorrecht, verbonden aan het herstel in het apostolisch ambt dat Petrus zojuist opnieuw heeft mogen aanvaarden uit de handen van zijn Heere en Opdrachtgever, na het in de zaal van Kajafas te hebben vergooid. Hij zal nu voortaan dicht bij zijn Heiland mogen leven, maar dat betekent ook kruisdragen, lijden, sterven, en zo tot heerlijkheid komen.

 

Toch blijkt Petrus minder gewillig dan men misschien geneigd is te vermoeden; in ieder geval moet hij tot het volgen van Jezus worden opgewekt. Dit zit in de woorden: Volg Mij (vers 19).

Het komt weer eens opnieuw aan de dag, dat we onze natuur tegen hebben als het over het volgen van Jezus gaat. In plaats

van in het kruisdragen, dat erbij hoort, een voorrecht te zien, houden wij het voor het ergste wat ons overkomen kan. En toch is het in de een of andere vorm altijd aan het volgen van Christus verbonden. Er is ons allen een zekere lijdensschuwheid eigen, die wel heel begrijpelijk, maar toch als christen ons onwaardig is.

Hoe weinig hebben we doorgaans voor Jezus Christus en Zijn naam over. We laten er als jongen geen meisje voor los en als meisje geen jongen, als man geen enkele zonde en als vrouw geen enkel genot; als oude man of vrouw laten we de wereld er niet voor los. Zelfs kleine ongemakken willen we niet om Christus wil dragen, laat staan dat we tot lijden om Zijnentwil bereid zouden zijn. Zeker nu in onze tijd de christenen weer een “klein hoopje” worden, brengt het volgen van Jezus Christus strijd, smaad en vele smarten met zich mee; maar wie is in dat volgen zó trouw, dat hij inderdaad dit ervaart?

 

Eén van de listen van het hart om aan de oproep van Jezus Hem te volgen, dat is aan de oproep tot kruisdragen, te ontkomen, is het achteromzien naar anderen. En Petrus zich omkerende ... Dan komt namelijk als vanzelf de vraag: Heere, maar wat zal deze?

We hebben op ons dak van die bliksemafleiders staan, die een inslag van het Woord des Heeren in ons hart en leven moeten voorkomen; het “geleiden” moeten naar plaatsen waar het ons niet raakt. Als Christus een gesprek met ons voert, betrekken we haastig een ander erin, opdat we zelf buiten schot zullen blijven. Je moet je eigen hart maar door hebben!

Het kan bovendien alles vroom versierd worden. Petrus lijkt om het lot van Johannes ten zeerste bezorgd. Wat beoefening van de gemeenschap der heiligen lijkt, kan in wezen op z’n best ongezonde nieuwsgierigheid zijn.

Jezus kapt de vraag van Petrus dan ook radicaal af. Kort en bondig zegt Hij, dat Johannes hém. Petrus, niets aan gaat. Al zou Johannes een gemakkelijke weg hebben — wat intussen helemaal niet het geval is geweest — dan heeft hij. Petrus, daar nog niets mee te maken.

Zelfs al zou hij leven tot aan de Wederkomst toe, dan is dat nog enkel Jezus’ zaak en niet die van Petrus. Weer opnieuw en nu met nog groter klem en aandrang, zegt Jezus tegen Petrus: Volg gij Mij!

 

‘t Accent valt op. Dit moge ons leren, dat wij persoonlijk geroepen worden. We kunnen ons niet verschuilen achter de ander, al ware hij een Johannes of wie dan ook. Persoonlijk geroepen, maar waartoe? Tot volgen!

Dat is iets anders dan vooruit-lopen. Het was Petrus’ leven van voorheen, vers 18; maar hij was er mee vastgelopen in de zaal van Kajafas. Jezus mag nooit achter ons zijn, want dan is ons lopen voor eigen risico, Hij moet altijd vóór ons zijn. Zijn voetstappen drukken ... dat is het leven van de christen. Dan komen we langs kruis en graf. Al zou er nooit druk zijn van buitenaf, ze is er van binnen in ieder geval. We worden met Hem gekruisigd; onze oude mens sterft. Dit gaat niet zonder pijn, maar hoe zou anders ooit van ons gezegd kunnen worden, dat ook wij kwamen uit de grote verdrukking?

Volgens de overlevering heeft Petrus het met-Christus-gekruisigd-zijn behalve geestelijk ook nog lichamelijk ervaren; hij zou in Rome de kruisdood gestorven zijn. Wij leven tegenwoordig in een tijd, dat de kans er in ieder geval is, dat ook wij nog lichamelijk voor Christus zullen moeten lijden. Is dat alles niet somber en troosteloos? Dat zou zo zijn als het Petrus alleen was geweest die daar wandelde aan de Zee van Tiberias. Maar wie anders dan een opgestane en verheerlijkte Verlosser

Zelf liep er naast hem? Dood en graf zijn niet het laatste! Wie naar de oude mens sterft, dat wil zeggen mét Christus, staat door Zijn opstandingskracht ook op in een nieuw leven. Het behoefde voor Petrus geen onzekere zaak te zijn waar zijn volgen van Jezus op uit zou lopen. Het behoeft dat ook voor ons niet te zijn! Christus’ verschijning aan de Zee van Tiberias hield voor Petrus en houdt nog heden voor ons een belofte in, ja is niets minder dan een waarborg, dat het bewandelen van de kruisweg achter Jezus aan, eindigt in heerlijkheid.

Zo bevat het “Volg gij Mij” een oproep, die het karakter draagt van een heilzame nodiging. Er is trouwens geen andere weg tot God en de zaligheid.

We moeten niet achterom zien, dat wekt maar jaloezie, want we denken gauw dat ónze weg moeilijker is dan die van een ander. De Heere zal wel voor Johannes zorgen! Onze zorg moet het zijn, dat WIJ volgen. Daarbij moeten we vóór ons zien, op Hem Die de overste Leidsman en Voleinder des geloofs is. Zo zullen wel het kruis en de dood ons niet bespaard blijven, maar wat het einde is, dat zien we in Jezus, de Opgestane, Zelf!

 

(Meditatie van wijlen drs. K. Exalto)