Meditatie
Op toonhoogte gezét
Opdat het zij gelijk geschreven is: die roemt, roeme in de Heere
1 Korinthe 1 vers 31
Hij kan achteromkijken met grote dankbaarheid. Paulus werkte in Korinthe, verkondigde er het Evangelie, ‘en de Heere wrocht mede’. Van het laatste is de gemeente het bewijs. Geruime tijd is de apostel er gebleven, tenslotte is hij vertrokken uit de gemeente die hij veilig en heilig in de handen van de Heere kon laten. ‘Hij laat niet varen de werken Zijner handen’. Inmiddels is Paulus ongerust, de gemeente baart hem zorgen. Onheilspellende berichten kwamen hem ter ore. Uit het huis van Chloé waren er die het hem zeiden: ruzie en onenigheid, de gemeente is onderling verdeeld. Er zijn groepen ontstaan, in de gemeente staan partijen tegenover elkaar: elke partij doet een beroep op een voorganger, een dienstknecht krijgt de lof toegezwaaid. Paulus zelf ook. ‘Ik ben van Paulus,’ zeggen sommigen. Anderen zijn ingenomen met Apollos, weer anderen verwijzen naar Petrus. Paulus heeft er geen goed woord voor over, wijst het ten stelligste af en schrijft scherpe woorden. Hij veroordeelt het gedrag en zegt onomwonden dat het niks met Christus te maken heeft. Paulus weerlegt al dit menselijk gedoe met steekhoudende argumenten, de partijgangers hebben geen been om op te staan, Paulus geeft ze geen centimeter toe.
Veelzeggend en indrukwekkend zoals Paulus schrijft. De gelovige Korinthiërs moeten maar eens goed om zich heen kijken. Wanneer ze dat doen, dan zullen ze wel een toontje lager zingen en zwijgen over de voorgangers. Met Paulus, Petrus of Apollos komen ze de hemel niet in, die mannen behouden niet, het is God alleen, Christus alleen. De apostel benadrukt de roeping. Het feit dat er een gemeente is, is een zaak van roeping en het gaat slechts op de Heere terug. Hij is er verantwoordelijk voor, het is Zijn werk. Het is door de prediking van de Gekruisigde gebeurd. In de gemeente moet iedere gelovige het hebben van Jezus Christus en Die gekruisigd. De realiteit is dat niemand ook maar iets van Hem moet hebben als het om menselijk denken gaat, geen jood en geen heiden. De jood ergert er zich vreselijk aan, dat kruis stoort hem, daar stoot hij zich aan, de jood in zijn eigen doen wil er niet van horen en niets van weten. ‘De joden een ergernis’. De heiden schudt zijn hoofd, schokschoudert zulke gekkigheid van zich af, hij vindt het de dwaasheid gekroond, geen gezond denker wil het horen en accepteren. Neen, de prediking van de Gekruisigde is de dwaasheid gekroond. ‘De Grieken een dwaasheid’.
Geloven is totaal niet menselijk eigen, de dwaze preek van het kruis is niet menselijk niet geloofwaardig. Geen mens kan dan ook maar roemen als hij gelooft, dat is dan een zaak van God, Hij heeft de dwaasheid der prediking gebruikt en alle menselijke wijsheid is ermee bespot. Krachtdadig Godswerk, overmeesterende Heere en Meester. Onweerlegbaar dat de gemeente er alleen is door Gods Eigen handelen. Mensen hebben niets te pochen. Wie om zich heen kijkt, kan om die conclusie niet heen. De gemeente bestaat niet uit mensen die het geloof aan hun status danken. Het is geen kwestie van voornaamheid en grootsheid. Ze zijn niet bepaald edel, van adel en gezien. Ze zijn geen machtige personen die de lakens uitdelen en het voor het zeggen hebben. Ze hebben niet een bepaalde wijsheid waartegen ieder opkijkt. Het is eenvoudig waar dat het in veel geval uitschot is, niet maatschappelijk geteld, niet in de omgeving geroemd, het is simpelweg te verantwoorden dat Gods verkiezing de grondslag van de gemeente is. Het is alleen genade, puur genade. Paulus kan ook de retorica nog noemen, ook de redenaarskunst is niet de oorzaak van de capitulatie van mensen en het geloof en gemeenteleven. Kort en krachtig: God is de Eerste, de Heere is de Enige, geloven als een zaak van roeping en verkiezing onderstreept: ‘die roemt, roeme in de Heere’. Wat een geweldige preek: de Heere is het een en al. Van Hem valt te spreken en te getuigen.
Paulus beklemtoont: niemand moet zich op een voorganger of een mens beroepen, al het menselijk pochen en kraaien is zinloos en een leugen. Er is slechts ruimte voor roemen in de Heere.
Het gaat zo mooi aan de tekst vooraf. Alles is Gods werk. Hoe komt iemand tot Christus, hoe komt iemand in Christus, hoe komt iemand tot de belijdenis van de Heere? Daarop is het ene antwoord: Uit Hem! Het zijn in Christus is aan God toegeschreven en aan Hem te danken. Daarom alle eer voor God de Heere. ‘Niemand komt tot de Vader dan door Mij en niemand komt tot Mij dan door de Vader’. De Vader trekt tot Christus! ‘Niemand kan zeggen dat Jezus is de Christus dan door de Heilige Geest’. De Geest maakt levend. ‘De Heilige Geest zal het uit Mij nemen en u verkondigen’. De Heere plant en ent in Christus. ‘Door het werk Gods bent u in Christus’. Meesterlijk. Kostelijk. De Heere is geschonken, Hij is alles gewórden. Pracht dat ‘worden’. Het zat er niet in, voor mensen dwaasheid en ergernis. Maar niettemin een kracht Gods tot zaligheid, Hij is voor de gelovige alles geworden. Wie om zich heen kijkt ziet alleen maar ‘genieters van Hem’, ‘gunstgenoten’, lievelingen van Hem. Beslist, wat ik ben, ben ik door genade. De volle hand wijst naar Hem. Hij is alles voor ons geworden, zegt een ieder die met het geschonken geloof wijs is en met de Christus rijk.
De Heere Jezus Christus is de wijsheid van God. Wanneer ons wijsheid ontbreekt, bij Hem ontvangen we het zonder enig verwijt van Zijn kant. Salomo mag dan geroemd en genoemd zijn vanwege zijn wijsheid, ‘meer dan Salomo is onze Heere Jezus Christus’. Ons Godsgeschenk is onze wijsheid, Hij wijst de weg, Hij leert de goede wandel. Dwazen worden wijze bouwers door Hem Die leert doen wat te doen is, Hij geeft wat nodig is om te doen.
Hij is ook de rechtvaardigheid. ‘Ik heb tegen al de geboden van God gezondigd en geen enkel gebod gehouden, en toch ben ik rechtvaardig’. Jawel, ‘rechtvaardig door en in Hem’. De Heere is gekomen om de gerechtigheid te vervullen, niet om de wet te ontbinden maar te vervullen. Er valt geen punt of komma van af, de wet wordt tot in de puntjes volbracht. Jezus vervulde de gerechtigheid: ‘Het is volbracht’. Hij is gekomen om onrechtvaardigen rechtvaardig te maken. ‘Mijn gerechtigheid geworden’. De gekruisigde Heere is mijn gerechtigheid, alles ja alles heeft Hij voldaan.
De Heere Jezus is niet minder onze heiligmaking geworden. Hij heeft de goede werken voorbereid. De Heere Jezus Christus rust de Zijnen volmaakt toe. Ze hebben alles in Hem. Ze zijn heilig in Hem. Hij van God geschonken voor het leven tot Zijn dienst. ‘Mijn hart, o Hemelmajesteit, is tot Uw dienst en lof bereid’. Indringende en innemende woorden dat de Heere gekomen is om Zijn volk te heiligen. Het is de Heere voor en het is de Heere na, of het gaat om gerechtigheid of heiligheid, of het gaat om wijsheid en leven, alles is Hij.
Hij is voor eenieder die gelooft, zegt Paulus, de verlossing geworden. Simeon ging ermee de rechterstoel tegemoet: ‘Uw Zaligheid gezien’. Zijn verlossing in handen, Zijn Verlosser in handen. Grote kostbaarheid. Hij verlost en verlost, Hij verlost volkomen. Hij redt en verlost mij keer op keer, Hij zal niet beschamen, Hij begint een werk en maakt het af. Mijn Heere Jezus Christus zal mij volkomen verlossen. Hij is mijn redding en Redder van zonde, duivel en dood!
We gaan besluiten. Geen onduidelijkheid. Glashelder en volkomen doorzichtig is Paulus in zijn woorden en Geestrijke prediking: ‘wie roemt, roeme in de Heere’. Een mens loopt gewoonlijk graag snoevend en snuivend met de neus omhoog. In de waan van de dag, verwaand maar verdwaasd. Hij verbeeldt zich heel wat te zijn maar het is een luchtbel. Gezegend eenieder die daarvan bekeerd wordt. Dat doet God. Wakker roepen. Uit de dood roepen. Het onmogelijke tot leven roepen, levend maken. ‘Met de Heere gekruisigd’. Het is de doodsteek aan en in het vlees. ‘Met de Heere opgestaan’. Denk niet dat het Zijne ook maar een streepje krijgt of iets wordt, neen ‘wat ik leef, leef ik door de Zoon van God’. Christus is mij alles geworden: ‘ik leef niet meer maar Christus leeft in mij!’
Met doorboorde oren gehóórd, horend gemaakt. Met geópende ogen gekeken, blinde ogen ziende gemaakt. We hebben Hem gehoord en aanschouwd: ‘ik roem in de Heere alleen’.
‘Alle roem is uitgesloten,
onverdiende zaligheên
heb ik van mijn God genoten,
‘k roem in vrije gunst alleen.’